EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK
Tom en Thijs hadden weer voor het eerst op hun zo bekende
kamertje in het huis van de tantes geslapen. Zij sliepen na de
vermoeienissen van de vlucht een gat in de dag en het was al 10
uur, toen zij beneden kwamen.
Op de ontbijttafel — die weer als de vorige morgen gevuld was met
dikke kadetten, krentebroodjes, beschuit, eieren, koek, jam en
honing — lag naast het bord van Tom een grote brief, Tom zag
dadelijk aan het hoofd van de enveloppe de bekende Mauwe letters
van A.F.C.
Tom was zo nieuwsgierig, dat hij bij het open maken van de
enveloppe de brief bijna doormidden scheurde. Het bloed vloog hem
naar de wangen, toen hij de brief las.
„Wat schrijven ze?” vroeg Thijs.
„Of ik morgen nog meespeel tegen H.B.S.,” antwoordde Tom.
Tante Foke was erg nieuwsgierig.
„Wat is dat, Tom?” vroeg zij.
Tom vertelde tante, dat hij gevraagd was als linksbuiten mee te
spelen in het „tweede” van A.F.C.
„Is dat mooi, Tom?” informeerde tante, die net zo veel begrip van
voetballen had, als een eskimo van algebra.
„Nou, reken maar!” riep Thijs enthousiast.
„Lees es voor, Tom!”
Tom las de brief voor.
Amice,
Van Kees Brummer hoorden wij, dat jij op het ogenblik in Meerburg
zit. Zou je Zondag nog mee kunnen spelen tegen H.B.S.? Je weet, er
hangt veel voor ons van af! Telegrafeer morgen dadelijk even aan
mijn adres. Als je niet kunt, dan zullen wij voor Loomans en jou
twee anderen moeten kiezen.
Met groeten, namens de elftal-commissie,
A. VERKERK.
Tom zat te staren op de brief. Toen zei hij:
„Dat zou toch vreselijke pech zijn, hè?”
„Waarom dan, jongen?” vroeg tante Foke.
Thijs legde het tante uit en hij sneed daarbij danig op over het
voetballen van Tom.
„Het is ’n oer-onderscheiding, tante!” zei Thijs enthousiast. „De
andere jongens van onze klas spelen allemaal nog in het vierde of
het vijfde! En Tom is al gevraagd voor het tweede!”
„Nou ja,” merkte Tom bescheiden op, „dat komt, omdat ik toe vallig
met Eddy Loomans zo goed samenspeel!”
„Ja, dat is ook ’n puike voorwaarts!” legde Thijs tante uit. „Eddy
speelt links binnen!”
„Zo, zo, is dat ook zo’n goeie?” vroeg tante belangstellend. „Nou,
en of! De goalgetter noemen ze hem bij A.F.C.!”
„Wel, wel!” zei tante, een en al bewondering, alsof ze het fijne er
van begreep. „Kranig, hè, Koosje?”
Tante Koosje knikte. Zij was minder enthousiast, omdat ze ge hoord
had, dat voetballen zo’n woest spel was.
„En tegen wie zou je nu moeten spelen, Tom?” informeerde tante
Foke.
„Tegen H.B.S.!”
„Ook ’n eerste klas club!” lichtte Thijs tante in.
„En rekenen ze nou op je, Tom?” vroeg tante Fokeliene weer. „Ja,
eigenlijk wel, tante!”
„Nou, zou het dan niet gaan, jongen?”
Tom wist niet, wat hij hoorde. Weer golfde het bloed naar zijn
wangen. Hij sprong op en riep uitgelaten:
„Zou ik mogen, tante?”
„Wat zeg jij, Koos?” vroeg Fokeliene.
„Als jij ’t goed vindt!” was Koosje’s antwoord.
„Dus het mag?”
Tom gilde het zo hard uit, dat tante Koos haar oogjes van schrik
dicht kneep.
Opeens viel Tom tante Foke om de hals.
„Dank u wel, tante, dank u wel! Ik vind het reuze!” riep hij en hij
plakte eerst een zoen op tante’s rechter en daarna één op tante’s
linker wang.
„Mag ik dan ook mee?" vroeg Thijs.
„Moet jij dan ook meespelen?” informeerde tante Foke, daar mee het
bewijs leverend, dat zij nog niet veel notie van voetballen
had.
„Nee, tante, maar als supporter!” lichtte Thijs in.
,,Wat zeg jij, Koos?” vroeg tante Foke even.
„Als jij ’t goed vindt!” was opnieuw Koosje’s antwoord.
Thijs, overstelpt door zoveel goedheid, viel uit pure dankbaarheid
zijn tante Koos om de hals.
Bijna had Thijs de hele zaak nog bedorven door de tantes in zijn
trots op zijn broer te vertellen, dat Tom nu moest spelen tegen
„allemaa ouwere jongens”.
„Van wel 19, 20 jaar, tante! Reuze kerels!” zei Thijs.
Tom viel bijna van zijn stoel van schrik, toen tante Koosje opeens
zei:
„Nou, maar dan vind ik het niet goed! Tegen zulke grote jongens.
Negentien, twintig jaar! Dat zijn bijna mannen! En Tom is nog zo
klein!”
Ook tante Foke keek nu heel bedenkelijk.
„Ja,” zei tante, „het is zo’n woest spel, voetballen! Als je ’n
ongeluk kreeg, zouden wij het nooit tegen je vader en moeder kunnen
verantwoorden!”
Daar had je ’t waarachtig. Wat had Thijs dat nou ook te zeggen! Nou
had ie de hele boel bedorven!
„O, tante, dat is niks! Ik heb zo vaak tegen ouwere jongens
gespeeld!” pleitte Tom.
„Tom is zo oer-vlug! Die vliegt zo tussen hun benen door!” sneed
Thijs op om het weer goed te maken.
„Nee, maar, daar moeten wij niets van hebben. Als zo’n grote jongen
je ’n trap geeft!”
En tante Koos begon een verhaal, dat zij in de krant had ge lezen,
van een voetballer, die ze tegen zijn hoofd hadden getrapt en die
op slag dood was gebleven.
O, o, waarom had Thijs dat nou ook gezegd? Tom was woest!
„In Den Haag heb ik zo vaak tegen ouwere jongens gespeeld!” zei
hij.
„Ja, en dan kwam vader zelf kijken!” vulde Thijs enthousiast
aan.
Daarmee redde hij zijn broer.
„Is dat heus zo, Tom?” vroeg tante Foke.
„Zeker!” antwoordde Tom.
Ja, als zij het zeien, was het zo! Tom en Thijs jokten nooit, dat
wist tante!
„Nou, dan moeten we ’t maar goed vinden, hè Koos?”
Tom wachtte het antwoord van tante Koosje niet eens af.
„Hoera!” gilde hij en hij sprong zijn gezellig-dikke tante voor de
tweede maal om de hals.
Vijf minuten later was hij er al met Thijs van door, op weg naar
het telegraafkantoor om aan Verkerk te seinen, dat hij mee kwam
spelen.
„Zouden we nu heus wel verantwoord zijn?” vroeg tante Koos en zij
keek heel bedenkelijk.
„Och, je zag hoe ’n teleurstelling het voor hen was, toen je zei,
dat het niet mocht!” pleitte Fokeliene.
Op dat ogenblik kwam Bet binnen met de boodschap, dat dok ter
Blommers er was.
„Dokter Blommers? Laat dadelijk binnenkomen, Bet!” zei tante
Foke,
Dokter Blommers was er al.
„Goeie morgen samen!” riep hij met zijn hartelijke volle stem.
Dokters Blommers was behalve de arts, ook de vriend van de dames
Moorman. Toen juffrouw Fokeliene heel erg ziek was geweest, had de
dokter Tom en Thijs dadelijk bij zich in huis genomen.
En toen hij de vorige avond thuis komend van een reis door
Frankrijk, van Hein de plotselinge komst der Katjangs had ver
nomen, gold een der eerste bezoeken van deze morgen de dames
Moorman. Want dokter Blommers begreep heel goed, dat de oude dames
nu zijn raad en steun nodig zouden hebben.
„En wat hoor ik,” zei hij op zijn bekende joviale toon, „zijn de
jongens zo maar onverwachts binnen komen vallen?”
„Ja, wat zegt u daar wel van?” antwoordde tante Foke en haar oogjes
schitterden van geluk.
„Nou, ik zou zo zeggen, dat ze ’t wel op ’n beetje regelmatiger
wijze hadden kunnen doen!” vond de dokter en zijn stem klonk
ongewoon streng.
„Zo ’s nachts uit ’n raam klimmen en dan maar zo plotseling voor
dag en dauw op jullie dak komen vallen.... ik vind het nou juist
niet de meest aanbevelenswaardige manier voor jongens om hun tantes
op te zoeken!”
„Maar zij hadden het daar zo vreselijk slecht bij die meneer en
mevrouw!” verdedigde tante Foke haar pupillen.
„Ja, ja, dat wist ik al lang, dat had mijn zwager Brummer mij al
verteld en ik heb er twee weken geleden — zonder dat jullie d’er
iets van wist — hun ouders reeds over geschreven! Die me neer en
mevrouw Van Drunen schijnen ’n paar harteloze cente- dieven te zijn
en niet bepaald de meest geschikte mensen om ’n paar vrolijke
rakkerds van jongens in huis te hebben. Maar Tom en Thijs hadden
jullie wel eerst eens behoorlijk kunnen schrijven!”
,,Dat hebben ze juist gelaten om mij niet aan het schrikken te
maken!” haastte juffrouw Fokeliene zich te zeggen.
„Zo, en vinden ze dat dan ’n betere methode om je niet aan het
schrikken te maken, zo pardoes op je dak vallen!”
Nee, tante Foke merkte wel, dat dokter Blommers over de ont
vluchting van de jongens niet erg te spreken was. Om haar neven te
ontlasten, zei ze daarom, dat zij zelf daar eigenlijk de oorzaak
van was, omdat zij de jongens had geschreven, dat zij gerust weer
hij de tantes zouden kunnen komen, als zij het daar bij meneer en
mevrouw Van Drunen erg slecht hadden.
„Ja, dat was nou ook niet erg verstandig,” lachte dokter Blommers.
„Dat was, wat je noemt, de kat bij het spek zetten!”
„Is het niet?” knikte Fokeliene. „Als er eigenlijk één schuld
heeft, ben ik het!”
Dokter Blommers klopte tante Foke op de schouder.
„Ja, ja, ouwetje, straks kom je me nog vertellen, dat niet zij,
maar jij ’s nachts uit het raam langs ’n beddelaken naar beneden
licnt geklommen!”
Tante Koosje lachte smakelijk om deze mop van de dokter.
„Ja, ja, zo is het, dokter, zo is het!” moest Koosje de arts
toegeven.
„Wij kennen elkaar langer dan vandaag, hè?” lachte dokter I Hommers
en hij klopte tante Foke weer op de schouder. Even wachtte hij en
toen vroeg hij:
„En wat moet er nu verder met de jongens gebeuren?”
„Ze blijven natuurlijk hier!” antwoordde tante Foke, alsof dat de
meest gewone zaak van de wereld was.
„Zo? Dat vind ik nog zo natuurlijk niet!” merkte de dokter op.
„Maar ik ben toch helemaal weer de oude! Heus, dokter, ik ben sterk
genoeg om de jongens weer in huis te hebben!” pleitte tante
Foke.
„Ja, ja, dat weten wij wel!”
Toen schoof dokter Blommers zijn stoel wat dichter naar juf frouw
Fokeliene toe, legde zijn hand vertrouwelijk op haar arm en
zei:
„Ik weet wel, dat jij heel veel van de jongens houdt en daarom
moeten ze juist niet meer bij je in huis komen! Jij zoudt je hele
maal voor hen opofferen. Nee, nee, luister nou es even en val me
nou niet es in de rede!
Jij bent weer aardig opgeknapt, maar we moeten zorgen, dat dit zo
blijft! Als die jongens drie maanden bij jullie waren, zou het weer
helemaal mis met je wezen! En wat hebben de jongens nou aan ’n
zieke tante, hè?”
Tante Koos stemde volkomen met dokter Blommers in.
„Ik zeg het ook, dokter, ik zeg het ook!” zei ze.
Maar tante Foke keek erg verdrietig.
„Ik was juist zo blij, dat ik ze weer had!” zuchtte zij.
„Dat begrijp ik, maar jij wilt toch ook het belang van de
jongens?”
Tante Foke knikte, maar de tranen gleden haar langs de wagen. „En
daarom moeten ze hier weg, geloof me!”
„Toch niet weer naar die nare mensen terug!” viel tante Foke dokter
Blommers in de rede.
„Nee, dat in geen geval! Dat huis deugt niet voor jongens!” Dokter
Blommers schoot zijn stoel wat dichter bij.
„Kijk es, ik heb, geloof ik, ’n prachtige oplossing gevonden. Op
mijn reis in Frankrijk heb ik ’n zekere meneer en mevrouw Van Beek
ontmoet, alleraardigste mensen! Die meneer en me vrouw Van Beek
vertelden mij, dat hun jongen op ’n kostschool is te Buurloo!”
„’n Kostschool?” riep tante Foke hevig verschrikt.
„Nou, daar hoef je niet zo van te schrikken! ’t Is geen gesticht!”
lachte dokter Blommers.
„Als je gehoord had, hoe meneer en mevrouw Van Beek over die
kostschool spreken, dan zou je dadelijk zeggen evenals ik: dat is
nou net iets voor Tom en Thijs! De jongens hebben het er
alleraardigst! Vroeger niet. Onder de vorige directeur moet het er
erg streng geweest zijn, maar nou schreef die Jan van Beek elke
week enthousiaste brieven!
Het is ’n model kostschool! Die meneer Van Til, die er aan ’t hoofd
staat, is zelf ’n halve jongen mee! Het moet ’n alleraardigste man
zijn! En hij heeft ’n vrouwtje, waar de jongens gewoon mee dwepen!
Ik heb dadelijk gedacht, dat zou nou net iets wezen voor Tom en
Thijs! ’n Goeie school, veel jongens, veel vrolijkheid en
allerliefste mensen aan het hoofd!”
Dokter Blommers zweeg en keek de dames eens aan.
„Nou, dat lijkt me heel mooi, heel mooi!” zei tante Koos. „Wat zeg
jij d’er van, Foke?”
Fokelientje zei nog niets. Maar eindelijk kwam het er uit.
„Ik had me zon illusie gemaakt, dat de jongens weer hier zouden
komen, maar als dat niet kan, dan.... als.... ” even slikte zij
iets weg „.... ja, dan lijkt me die kostschool wel heel
geschikt!
Maar dan moeten wij toch eerst toestemming hebben van de
ouders!”
„Daar heb ik ook al over gedacht!” zei dokter Blommers. „Kijk es,
vandaag stuur ik ’n telegram naar Indië, dat ik Reedijk Maandag
telefonisch moet spreken! Dat is tegenwoordig zeer makke lijk, hè?
Ik zal hem dan alles vertellen en dan maak ik het wel In orde!”
Op dat ogenblik hoorden zij jongensstemmen in de gang. Dokter
Blommers stond op.
„Daar heb je Tom en Thijs! Zeg voorlopig nog maar niks aan hen van
die kostschool. Daar is altijd nog tijd genoeg voor, als ik met hun
vader gesproken heb!”
Dokter Blommers had het niet gezegd, of de jongens stoven de kamer
binnen. Ze hadden van Bet gehoord, dat de dokter bij de tantes
was.
„Dag, dokter! Dag, dokter!” schreeuwden zij opgewonden en zij
hingen al tegelijk aan de armen van Heins vader.
„Zo, zo, kwajongens, zijn jullie daar? Eigenlijk moesten jullie 'n
pak voor je broek hebben, om zo maar weg te lopen en hier binnen te
vallen bij je ouwe tantes!” zei de dokter en hij probeerde zo
streng mogelijk te spreken.
„Tante Foke heeft het zelf gezegd!” verdedigde Tom zich. „Is het
niet, tante?”
Tante knikte.
Toen riep Tom, om het maar gauw over een andere boeg te gooien:
„Het telegram is weg, tante!”
En Thijs, die ook maar liever gauw over wat anders sprak, vertelde
dokter Blommers, dat Tom de volgende dag met het tweede van A.F.C.
tegen H.B.S. moest spelen.
„Met het tweede?” vroeg dokter Blommers, die zelf een eerste klas
voetballer was geweest en zelfs één jaar de oranje shirt had
gedragen.
„Sappristi, da’s niet mis!”
„Ja, reuze, hè, dokter?” riep Thijs en hij vertelde in de meest
kernachtige termen van Tom’s voetbaltriomfen.
„Deksels, dat belooft wat, Tom!” lachte dokter Blommers, die al
lang weer in een goede bui was.
„En wanneer moet dat wezen, die match?”
„Morgenmiddag, dokter!"
„Morgenmiddag, zeg je?”
Even wachtte dokter Blommers. Toen vroeg hij:
„Wat dachten jullie er dan van, als Hein en ik meegingen? Dan gaan
we samen met de auto!”
„Meent u dat, dokter?” riep Tom en zijn ogen schitterden.
„Ja, natuurlijk, meen ik dat! Ik wil jou wel eens zien spelen!” Nee
maar, zo iets moest die zure Kachelpijp nou eens horenl Opeens
schreeuwde Tom: „Hoera!” en hij hing plotseling weer aan dokter
Blommers arm! Aan de andere arm hing Thijs en Thijs schreeuwde al
even hard: „Hoera!”
De tantes zeiden niets, maar zaten gelukkig te lachen. Tante Foke
had er opeens vrede mee, dat de jongens misschien naar een
kostschool zouden gaan. Want nu zij Tom en Thijs daar zo uitgelaten
en vrolijk zag, begreep ze pas goed, dat jong bij jong hoorde en
dat de jongens het gelukkigst onder andere jongens zouden zijn.